Poëzie en meditatie zijn als broer en zus. Deze nauwe verwantschap is voelbaar, alleen al doordat beide ons de directe weg naar het hart wijzen – naar de stilte, naar bronnen waar helderheid, warmte en creativiteit hun oorsprong vinden.
Meditatie gebruikt aandacht, op een hele speciale manier. Poëzie gebruikt taal, hele speciale taal. Taal die ontregelt, die verwijst naar een ongebruikelijke richting.
Poëzie brengt je direct in contact met een notie van wezenlijke dingen, zonder tussenkomst van de analytische geest. De taal van de denkgeest trekt lijnen, onderscheidt, verscherpt. Poëzie is de taal van het hart. Poëzie opent. Poëzie verzacht.
Poëzie gaat noch over de ervaringen, noch over jou, maar over de relatie tussen de ervaringen en jou. Niet over het waargenomene, noch over de waarnemer, maar over het waarnemen.
Poëzie is als bewustzijn: het leeft op het moment dat het wordt gearticuleerd. Daarbuiten bestaat het niet. Ieder gedicht wordt opnieuw geschapen door het lezen, door de levende exploratie van het bewustzijn. Poëzie is een spel van bewustzijn.
Poëzie zet de denkgeest buitenspel. De taal van de denkgeest is bedoeld om ergens te komen, van A naar B, om af te meten, te oordelen, de lijn tussen zwart en wit te bepalen. Poëzie spreekt een taal niet bedoeld om te oordelen, te scheiden, maar om te binden, eenheid te scheppen.
Poëzie resoneert, stroomt, flonkert in warme en koud en eindeloze nuance van kleur. Poëzie heeft geen doel. Poëzie is om te zijn.
Zo zeer zijn beide begrippen verwant.
Poëzie en meditatie kruipen in elkaar: mediteren is als het lezen van een gedicht: de levende exploratie van ervaringen herschept het moment.
Het opkomen van woorden, beelden, sensaties. Grillig en onvoorspelbaar, opeens dichtbij, dan weer ver weg; het ene moment een droge, mechanische oefening, dan opeens weer resonerend met een snaar van herkenning, een flits van inzicht – deze zin: heb ik het over meditatie of poëzie?
Zomernacht Doe nu eens even die gedachten dicht van je. Denk nu eens liever niet na over morgen. Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren na, bramenplukker die je bent zoals vroeger maar nu. Maak even geen onderscheid tussen een wie en hoezo en de kans op anders. Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is, ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers. Leef met je lichaam van nachtwind de koelte. Geeuw je een gat in het hart en proef het zo rood als sap van bramen. Wees langzaam door vogels gezongen het wordende licht. C.O. Jellema